Wanneer we de biomechanica van het lopen bespreken, komt een vraag vaak terug in opleidingen of in de kliniek:
Welke spier buigt de knie tijdens de zwaaifase?
Het meest voorkomende antwoord is: de hamstrings. En dat is begrijpelijk. Deze spieren, gelegen aan de achterkant van het bovenbeen, staan bekend om hun rol als kniebuigers. Toch weerspiegelt dit antwoord, hoewel technisch correct, niet het belangrijkste mechanisme dat in werking treedt bij normaal lopen.
De ware dynamiek van de zwaaifase
Om te begrijpen wat er werkelijk gebeurt, moeten we de beweging als geheel observeren, en ons niet alleen op de knie richten.
De belangrijkste spier die de zwaaifase initieert, is de iliopsoas, de belangrijkste heupbuiger. Door een heupflexie te genereren, trekt deze het bovenbeensegment naar voren.
Deze initiële beweging veroorzaakt, door inertie van het onderbeensegment, een knieflexie. Met andere woorden, de knie buigt zonder dat een spier op dat specifieke moment direct werkt om deze te buigen.
Dit mechanisme is essentieel voor de vloeiendheid en efficiëntie van de loopcyclus. Het illustreert perfect de onderlinge afhankelijkheid tussen de verschillende segmenten van het onderste lidmaat.
De rol van de hamstrings
De hamstrings komen op andere momenten in actie. Hun rol is dan tweeledig:
- Het strekken van de knie afremmen vlak voor het hielcontact met de grond,
- Het gewricht stabiliseren aan het begin van de standfase.
Ze fungeren dus meer als remmers of stabilisatoren dan als initiators van de beweging.
Waarom is dit onderscheid belangrijk in revalidatie?
Bij looprevalidatie, met name in de neurologie of na orthopedische chirurgie, is het cruciaal om de juiste spieren op het juiste moment te targeten.
Geloven dat de hamstrings de belangrijkste verantwoordelijken zijn voor knieflexie tijdens de zwaaifase, bij normale loopsnelheid, kan leiden tot ongeschikte of slecht geordende oefenkeuzes.
Door te begrijpen dat heupflexie via de iliopsoas de beweging initieert, kunnen we:
- Nauwkeuriger werken aan de rekrutering van de iliopsoas in oefeningen voor beenheffing of actief lopen,
- Technische hulpmiddelen of compensatiestrategieën beter aanpassen bij patiënten met een heupflexietekort,
- Duidelijker intersegmentale coördinatiestoornissen identificeren bij patiënten met neurologische aandoeningen.
Conclusie
Knieflexie tijdens de zwaaifase van het lopen is voornamelijk het resultaat van heupflexie geïnitieerd door de iliopsoas.
De hamstrings, hoewel kniebuigers, zijn in deze specifieke functionele context niet de belangrijkste spelers.
Het begrijpen van de biomechanische logica van het lopen maakt het mogelijk om therapeutische keuzes in revalidatie te verfijnen, de juiste spiergroepen te versterken en de functionele vooruitgang van de patiënt te optimaliseren.